Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/297

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

271

trekt hij terug, zijn tong is lang genoeg om de honig op een afstand te bereiken.

Zullen we hem vangen? Geef het glas even aan; voorzichtig! Dat is mis, wacht daar is een ander: die is gesnapt. Licht nu eens bij met het lantaarntje. Ik dacht het wel: let eens op dat linkeroog; neen hij vliegt niet meer op, het licht verblindt hem. Zie je daar die twee witte knopjes op korte stelen? Dat zijn weer stuifmeelklompjes, die op het vlinderoog zijn blijven kleven; aan zijn kop zitten nog een paar klompjes; die hebben eerst achteraan op de tong gezeten; bij het intrekken van die tong zijn ze waarschijnlijk terug geschoven, ze zijn ook gekneusd.

Licht het glas maar weer op en laat hem vliegen, dan kan hij zijn lading straks nog lossen op de stempels van deze of van andere platanthera's uit de buurt.

Een goed uur van hier, in een weiland bij Diemen, moeten ook platanthera's groeien, dat las ik onlangs in een werk van Dr. Heinsius, die daar de bestuiving door nachtvlinders bij deze welriekende orchideeën heeft bespied.

Daar moeten we ook nog eens naar toe.

De dauw wordt sterker jongens, we moeten heen, anders krijgen we natte voeten en die drogen van avond niet meer.

Zoo'n platanthera meenemen om hem thuis in een pot te zetten? Ja, waarom niet? Daar staat nog een heel groepje bijeen, we zullen ze dus hier niet licht uitroeien; laten we gauw een paar jonge exemplaren uitzoeken; deze twee zijn er goed voor, ze staan nog in knop. In een stadstuin groeien ze best en ze geuren 's avonds even sterk als deze; ik heb er een stuk of wat thuis, die nu al drie jaar oud zijn en ze houden zich taai.

Tegen de schemering of 's avonds met een lantaarntje als 't donkere maan is, zul je thuis wellicht, evengoed als 't mij lukte, de sphinxen aan 't werk zien; al is het niet elke