Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/48

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

30

Dat onderzoek aangaande de karekietnesten blijft dus afgesproken, het zal u niet berouwen er aan deel genomen te hebben — ook al blijkt het, dat mijn vermoeden onjuist is. Want behalve karekietnesten is er in en langs de rietzoom nog zoo oneindig veel te zien en te genieten, dat de langste Junidag er altijd nog te kort voor is.

En ge behoeft ook niet altijd met leege handen thuis te komen, al laat ge de nesten en de eitjes met rust. Bloemen in overvloed. En wat voor bloemen!

Vooreerst de lisch, de gele lisch. Ik herinner me nog wel, dat we als kleine dreumessen van een jaar vijf, zes ons leven al waagden, om de bladeren ervan machtig te worden. Die trokken ons destijds meer aan dan de bloemen; wij noemden ze sabelbladen en we wapenden ons ermede als we militaire wandelingen hielden langs de Oude Rijn, en eene dreigende beweging uitvoerden in de richting van de Bischopsstad.

Doodelijke wonden kon je met die zwaarden niet slaan of steken, daar waren de punten te slap voor; wel bezoedelden we onze uniform met het slijmerig vocht dat de handvatten bedekte.

Maar wat beteekende dat! De vorm, daar kwam het op aan en die vorm was prachtig: een zuiver tweesnedig zwaard; en in het vuur van den strijd kon het stevige middenstuk toch nog gevoelig genoeg aankomen.

Als ik daar allemaal weer aan denk, dan kan ik mij haast niet voorstellen hoe kinderen, die niet aan een waterkant leven, hun tijd prettig kunnen doorbrengen. Vooreerst groeien daar een menigte dingen, waar je als jongen mee in je hand kan rondloopen en tevreden en gelukkig zijn: zooals sabelbladen, rietpluimen, lischdodden, zwanebloemen. Dan om te kauwen: bladeren en wortels van kalmoes, stengels van bitterzoet en muntblaadjes. Het riet levert materiaal voor: