Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

93

koos met de leuze "Nemo me impune lacessit—niemand randt mij straffeloos aan." De overlevering verhaalt, dat een Schotsche krijgsbende in een duisteren nacht ongetwijfeld door een troep Denen verrast was geworden, als niet een Deen, die in een distel trapte, door zijn smartkreet de argelooze Schotten gewekt had. Uit dankbaarheid heeft die clan de distel tot haar onderscheidingsteeken uitverkoren.

Gij moet dan ook de kwaadaardige werktuigen eens zien, waarmede de boer ze bestrijdt: reusachtige nijptangen met koperen bek. 't Zijn meestal jongens, die het werk verrichten, in de lange, warme Mei- en Junidagen. De distels zijn dan nog niet hoog opgeschoten; zij hebben alleen een krans van bladeren vlak aan den grond, een wortelrozet met wat knoppen erin, maar zij zijn toch reeds gevaarlijk voor het vee, dat erin trappen zou. En vooral: bloeien mogen ze niet! Duizenden wipt de jongen, die stil en bedaard met de regelmatigheid eene machine zijn werk verricht, er op één dag uit; hij laat ze liggen, waar ze neerkomen: een wortelrozet aan een langen, bruinen wortel, die niet veel zijwortels heeft en waaruit kleine melkdroppels te voorschijn parelen uit wondjes, door het uitrukken veroorzaakt. Binnen een paar dagen zijn ze geheel verdroogd en verschrompeld, verborgen in het gras. Dan is het landje voor een jaar weer schoon, maar in 't volgende jaar komen nieuwe vijandelijke benden te voorschijn, afgezonden door de bewoners van wegkanten en uithoeken, of van een veld met een slordigen eigenaar.

Bermen van dijken, kaden en wegen, en kanten van bermslooten zijn een waar paradijs voor hen: daar vinden ze vruchtbaren grond, vochtigheid, zonneschijn en vrijheid. Gij kunt ze daar vinden ter manshoogte en hooger, in allerlei vormen en standen, nu eens ondoordringbare boschjes vormend, dan weer alleenstaand en slank zich verheffend