Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

142

Gij kunt begrijpen, wat een kwelling! Hij hoorde den trompetter, doch kon hem niet zien. Er schoot niets anders te doen over, dan 't deksel heel, heel voorzichtig weg te nemen, wat hij dan ook deed, en ik kan me heel goed voorstellen, met hoeveel angst en verwachting en omzichtigheid dat gebeurde.

En jawel hoor, daar zat een kleine koningin, hoog op de pooten, maar met den kop omlaag gericht heelemaal bovenop het nest!

Het dier sloeg uit alle macht, maar stipt regelmatig, met de vleugels en bracht zoodoende een sterk geluid voort. Er waren een twintigtal luchtgaten in het nest en uit de grootste daarvan staken hier en daar enkele hommels—nog slaapdronken—de koppen naar buiten.

Het wekkertje bleef lang aan de gang, nog tot kwart over vieren, maar toen waren ook al verscheidene werksters naar buiten gevlogen.

Ieder kan begrijpen, dat de professor den volgenden dag al om drie uur op zijn post was; toen heerschte nog volstrekte rust in 't hommelnest. Maar kwart over drieën hoorde hij binnen in 't nest een dof gegons en kort daarna klauterde de trompetter weer naar 't bovenste topje van 't nest, ja, nog hooger langs den wand van 't kastje tot vlak bij 't glazen deksel, kroop daar wat rond, ging toen zoo staan, dat zijn kop naar 't nest gericht was, hief de vleugels en begon zijn morgengezang, dat nu bijna onafgebroken tot half vijf voortduurde, Toen zakte hij ineen, bleef vijf minuten lang uitgeput liggen en kroop toen 't nest in, waarvan de bewoners nu al druk aan 't werk waren.

Dat ging zoo dag aan dag, zooals de professor zegt: "met pijnlijke regelmatigheid." Hij zelf haalde vrouw en kinderen, buren en kennissen erbij en half Graz stond in die zomermaand met de zon op of nog eerder, om het trompetter-wonder