Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/164

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

152

Terwijl gij vruchteloos zocht naar het insect of de larve, die hier schade veroorzaakt, hebt ge zeker wel een klompje vuil opgemerkt, dat vrij stevig aan het blad schijnt vast te kleven. Het heeft de grootte van een bruine boon, grauw, ruw, onregelmatig van vorm—stekelig, als de distel zelve. Zie nu niet tegen een prikje van de bladeren op, of neem een schaar en knip het geheele distelblad met het hoopje vuil af en leg alles op een vel wit papier, En nu gebeurt iets vreemds.

Het bovenste gedeelte van het grauwe voorwerp wordt als een deksel omhoog geheven, komt loodrecht te staan, valt dan weg, en wat blijft er over? Een grauwe, ovale larve ¾ cM. lang, half zoo breed, met een staartachtig aanhangsel—een kop is niet duidelijk te zien. Waar het staartachtig aanhangsel aan het achterlijf vast zit, steken twee zwarte stijve haren loodrecht omhoog.

Neem nu de loupe te hulp en gij zult zien, dat de geheele larve bestaat uit 16 geledingen, en dat iedere geleding aan weerskanten voorzien is van een stekel, die zelve weer zijdelingsche stekeltjes heeft. De acht laatste geledingen hebben aan de bovenzijde dicht bij den rand aan weerszijden een wit puntje, dat een weinig omhoog steekt. Er zitten ook zulke puntjes aan de acht voorste leden, maar aan de onderzijde.

Doch er komt leven in de brouwerij. Het diertje is van de schrik bekomen en daar het geen verder letsel ondervindt, gaat het weer aan zijn gewonen arbeid: eten. Daarbij wordt het laatste achterlijfslid omhoog gedraaid, zoodat het staartvormig aanhangsel loodrecht komt te staan, en de zwarte, stijve haren horizontaal over het lichaam worden uitgestrekt. Dat staartvormig gedeelte blijkt nu een buisje te zijn, waaruit een bruin, taai vocht te voorschijn komt, dat op de horizontale haren afloopt en daar blijft liggen.