Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/175

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

163

takken en bladeren heen kunnen zien. En vooral: goed luisteren—er is hier heel wat te hooren. Iedere tien tellen het kort maar krachtig slaan van de schildvink, afgewisseld door het vroolijk kwinkeleeren van het winterkoninkje of de zachte, droefgeestige half vragende korte strofe van het roodstaartje. En—neen, het is geene vergissing, daar klinkt het echte, volle, onvergetelijke nachtegalenlied. Ondertusschen is een spotvogel al lang geleden begonnen, hij zingt nog maar altijd door in een jong beukje aan den wegkant.

"'k Zie 'm niet, zie je 'm ook niet" hoor ik flauwtjes in de richting van een grooten knoestigen appelboom, dien ik wel kende—ik had er het vorig jaar tevergeefs maretakken pogen te telen. Ik ga er langzaam heen en leg mij een meter of tien ervan verwijderd in het hoog opgeschoten gras van een voormalig bloemperk. "Zie je 'm niet" wordt er weer geroepen, "zie je 'm niet en—ft"—daar schiet wat geelachtigs met rood uit den boom de tuin in. Een puttertje, "'k zie 'm niet" lokt hij en weldra volgt nummer twee. Zouden ze terugkomen? Het vogelgezang gaat nog steeds voort—overal rondom mij is leven.

Recht voor mij in de bramenhoek is een gestadig komen en gaan: kleine vogeltjes, aan de buikzijde witachtig, braamsluipers, ze hebben daar zeker een nestje. Hommels brommen door de lage struiken en kruipen bijna geheel weg in de vingerhoedvormige bloemen van een weigelia aan mijn linkerhand, de kleine blauwe heivlindertjes dartelen in het gras. "'k Zie 'm niet." Een takje trilt plotseling omlaag en daar zit een puttertje, dat zoo pas is komen aanvliegen met wat in den bek.

Bouwstof of voedsel? Het eerste denk ik.

Het diertje kijkt behoedzaam rechts en links—ik verroer geen lid en houd mijn adem in.—Eindelijk schijnt