Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

21

Ook konden wij duidelijk zien, dat de vleugels voortdurend in zacht trillende beweging verkeerden.

Een oogenblik waagden wij de gissing, dat de diertjes op deze wijze andere van hun soort, maar van verschillend geslacht, wilden lokken met hun mooie kleuren, maar dat scheen niet het geval te zijn. De diertjes deden zooals ik gezegd heb niets dan zich zonnen, om 't zoo uit te drukken. Ze lieten hun lichaam, nog niet geheel bekomen van den langen winterslaap, doortrekken met licht en warmte. Misschien was de verdooving en verstijving nog niet geheel geweken en waren ze daardoor zoo weinig schuw en schrikachtig.

Maar, met uitzondering van deze in 't korte vlinderleven zelden voorkomende gevallen, houden de dagvlinders, zoolang ze in rust zijn, hun vleugels dichtgeklapt en de voorvleugels omlaag getrokken.

Zit dan zoo'n Vanessa tegen een donkere boomstam, een verweerde paal of schutting of op de donkere kale aarde dan is het dier haast niet meer te zien; en hebt ge de vlinder niet zelf zien neerstrijken, dan kunt ge lang zoeken, eer ge hem terug vindt.

Want die grauwe, grillig geteekende onderzijde van de achtervleugels, (en dat is het eenige wat het diertje als 't niet gezien wil worden, te zien geeft), komt meestal zoo merkwaardig overeen met de kleur en teekening van het voorwerp, waarop het een schuilplaats heeft gezocht, dat het om zoo te zeggen verdwijnt in zijn omgeving.

Dit verschijnsel, dat bij veel dieren en vooral bij zeer veel vlinders is op te merken, heeft in de laatste tijden de aandacht getrokken van de natuuronderzoekers.

Een Engelschman, Bates, heeft in 't midden van deze eeuw eenige sterk sprekende voorbeelden ervan beschreven; hij merkte ze op in Zuid-Amerika en noemde het verschijnsel met een nieuw woord: Mimicry.