Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

53

vindt ge tal van oorwormen tusschen de rimpels en kreukels van het koolblad; die kunt ge dan gezamenlijk vernietigen, dan zullen ze uw vlinders ook geen kwaad meer doen. Het zijn de geboren vijanden van de rupsen, evenals de libellen van de vlinders.

Als op een regenachtigen dag de zon van tijd tot tijd doorbreekt en de vlinders, vooral de witjes, er even van willen profiteeren, komen tegelijk de libellen uit het riet van den slootkant te voorschijn; en dan kan ieder zien, hoe ze jacht maken op allerlei vlinders. Als ge een groote libel, levend hebt gevangen en hem bij de vleugels houdt, zoodat hij die niet kan bewegen, dan grijpt hij nog met zijn kaken naar het witje, dat ge hem voorhoudt. Dus voor oorwormen en libellen moet ge uw vlinders vooral beschermen; de libellen zijn brutaal genoeg, om op de rand van de open flesch te komen zitten en de pas uitgekomen vlinders, weg te stelen; als ge ver van een sloot of een rietplas woont, is er evenwel weinig gevaar van hen te duchten.

Een schakel ontbreekt er nu nog in de keten, die de levensgeschiedenis van onze vlinder vormt.

Hoe komt namelijk van een vlinder, die steeds in 't helle zonlicht leeft en alleen op planten met kleurige en geurige bloemen een oogenblikje rust, de rups tusschen de donkere bladeren van een brandnetelboschje?

"Dat is nogal gemakkelijk gezegd," zult ge antwoorden, "het vlinderwijfje legt haar eieren heel gewoon op een brandnetel." Nu, dat het gemakkelijk gezegd is, is niet te ontkennen. maar zoo doodgewoon is de zaak nog niet. Wonderlijk verstandig, van het vlinderwijfje is 't in de eerste plaats, dat zij, die haar geheele leven tusschen licht en bloemen leeft, juist de donkere, schijnbaar bloemlooze brandnetels kiest.

Weet zij wellicht, dat juist de brandnetel voor haar