Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

59

heb ik gelegenheid u te vertellen, wat ik bedoelde met dat: "naar het stuiven der brandnetels gaan kijken."

Nu moet ik alweer veel zeggen, wat menigeen van mijn lezers wel weten zal; toch durf ik het niet weglaten;een knap schrijver heeft eens gezegd: beter dat ge tien uwer lezers dingen vertelt, die zij reeds weten, dan dat gij voor één onbegrijpelijk zijt. Bovendien in een boek kunnen wij immers overslaan of vluchtig doorloopen wat ons minder belang inboezemt; dit is ten minste iets, dat het geschreven woord vóór heeft op het gesproken.

In de legende aan het begin van dit boek, is gezegd, dat de rups, waarin Atalanta, die zooveel van bloemen hield, veranderd werd, moest leven op een plant zonder kleurige bloemen.

Ik bedoelde daarmede met bloemen, die niet door hun kleur afsteken tegen de grijsgroene bladeren; met bloemen, die derhalve ook grijsgroen moeten zijn.

Als ge in Juni, Juli of Augustus een groote brandnetel eens goed bekijkt, zult ge veel groene trosjes tusschen de bladeren zien hangen; ze ontspringen in de hoeken tusschen den bladsteel en den stengel, in de bladoksels, zoo als men zegt. Die trosjes bestaan uit bloemen van den brandnetel.

Misschien dacht ge wel, dat de brandnetel geen bloemen had; maar waar moest dan het zaad vandaan komen, waaruit elk jaar nieuwe brandnetels ontspruiten?

Alleen in de bloemen bevinden zich immers de meeldraden en de stampers, de noodzakelijke organen voor het vormen van het zaad.

In elke tulp of fuchsia in uw tuin of voor uw venster kunt ge die draden met knopjes gemakkelijk onderscheiden. Dat draadje of zuiltje, met een verdikking onderaan en een knop er bovenop, daar in het midden van de bloem, is de stamper; soms zitten er meer dan éen in dezelfde bloem.