Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/70

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

64

in het hartje van den zomer: de meeste windbloeiers, zooals hazelaars, elzen, en berken stuiven, vóórdat er bladeren aan de boomen zijn, dan gaat er niet zooveel verloren.

Maar de brandnetel is er toch ook goed op ingericht; zijn bloemen hangen in massa's bij elkaar, in trossen aan dunne stelen; de wind kan ze derhalve gemakkelijk in beweging brengen en het stuifmeel, dat tusschen de bloempjes is blijven hangen er uitschudden; niets mag verloren gaan, zonder een kans op bestuiven gehad te hebben.

En de stamperplant? Niet altijd is het aan een plant zoo duidelijk te zien, als aan den brandnetel, dat het een windbloeier is. Ten eerste: zijn ongenaakbaarheid voor vliegende insecten, vooral veroorzaakt door de brandende bladeren, die elke hommel of vlieg op een afstand houden van het stuifmeel, opdat zij er niets van zullen wegnemen, nu dit toch nutteloos voor de plant is; dan die ongekleurde nietige bloemen, het gebrek aan honig en geur! Dat verraadt al dadelijk, dat we met geen insectenbloeier te doen hebben. Daar komt bij, dat de meeste trossen, vrij tegen den stengel slingeren; nog al boven aan, waar niet veel bladeren hangen; dan die stempels, welke buiten de bloem uitsteken, om het stuifmeel op te kunnen vangen, en die daartoe bovendien nog met pluimpjes van kleverige haren voorzien zijn. Dat alles te zamen is noodig en nuttig voor onze plant, die zelf geen stuifmeel heeft, en aan de genade van den wind is overgeleverd, om het van andere netels te krijgen.

Is er gelukkig wat stuifmeel op de kleverige haren van den stempel geraakt, dan beginnen die stuifmeelkorrels te groeien, een fijn draadje komt uit elke korrel te voorschijn; dat dringt door het stijltje heen tot in het vruchtbeginsel door; daar bereiken die draden de kleine zaadknoppen of eitjes, die er in besloten zijn; en nu is de bloem bevrucht, zooals de plantkundigen het noemen.