Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

Wij zaaien en wij maaien niet,
Wij teren op den boer  
Als 't koren in zijn aren schiet
Bestelt al 't land ons voer. 

 

Zoo laat vader Vondel het vroolijk vogelkijn in de boomgaard zingen en menigeen zal bij 't lezen dier regels wel medelijden gehad hebben met de boer en zijn aren, waarop door de kleine dieven zoo onmeedoogend geteerd wordt. En toch, als de vogels eens een lijst van hun voedingsplanten konden openbaar maken, dan geloof ik, dat niet altijd het graan daarop een eerste plaats zou innemen, ja, dikwijls zou achterstaan bij wat wij gemeen onkruid noemen.

Hoog in eere zouden wij aantreffen de distels en hunne verwanten, de vogelveelknoop en de bes- en zaaddragende heesters: lijsterbes, berberis, els en berk. Zonder die planten zou waarschijnlijk geen enkele vogel den langen winter door bij ons blijven, want zij zijn het, die, lang nadat het graan reeds van de velden verdwenen is, de arme hongerlijders voor een deel van het noodige voorzien.

De distels vooral. Zij zijn de ware voorraadschuren, niet alleen van de vogels, maar van een groote schare van dieren, wier bestaan geheel en al van hen afhankelijk is.

Overal zijn zij te vinden: langs weg en pad, in weide en veld, in 't vergeten hoekje grond in de achterbuurt van de stad, meest in gezelschap van hunne stekelige vrienden, de brandnetels. Potscherven en afval schijnen hun groei niet te belemmeren, want in de duistere hoekjes, waar de afval eener gansche buurt zich verzamelt, waar geen zonnestraal den vochtigen grond bereikt, waar geen andere