167
aanleiding tot een interessante proefneming, die meteen de doelmatigheid van de gewone verspreiding der aderen aantoont.
Knipt men zoo'n Gingko-blad, liefst een jong blad, dat nog groeien moet, een eindje dwars in, dan duurt het niet lang of de gevolgen van de verwonding vertoonen zich, het gedeelte van het blad boven de knipwond gelegen, wordt bleekgroen, daarna geel en gaat ten slotte verdrogen; de oorzaak ervan is in het voorgaande al gegeven, de nerven die niet door zijadertjes met elkaar in verband staan, kunnen het water niet verder voeren dan tot de inknipping; aan al wat daarboven ligt is de toevoer afgesneden. Past men ter controle op een jong blad van een anderen boom of struik dezelfde behandeling toe, dan blijkt de verwonding weinig of geen invloed te hebben op het daarboven gelegen deel van het blad. Op zijn hoogst blijft dat gedeelte iets achter in zijn groei, zooals op de figuur duidelijk te zien is, doordien het zijn voedsel uit de tweede hand krijgt; maar verrotten of verdrogen doet het niet licht; al te ver mag de insnijding bij beide bladeren evenwel niet gaan.
Ook een gaatje in een Gingko-blad geprikt, veroorzaakt na korten tijd een gele vlek, niet rondom maar boven het gaatje. Dat is, ook zonder opzettelijke proefneming, dikwijls bij Gingko-bladeren te zien.
Wat de Gingko-bladeren door hun waaiernerven ook missen en de meeste bladeren van onze loofboomen mooi vertoonen, dat is het stelsel van gootjes aan de bovenvlakte der bladeren. Aan de onderzijde liggen de nerven hoog op, aan de bovenkant zinken ze diep in; daardoor ontstaat het net van geultjes, die van dienst zijn bij het afvoeren van overtollig hemelwater. Alleen bij hooge uitzondering nemen de bladeren regenwater aan hun oppervlakte op en hoe spoediger het afge-