schouwplaats, naar zijn huis en terstond maakte hij toebereidselen en offerde een os aan Zeus en na het offer riep hij zijn moeder.
68. En toen zij gekomen was, legde hij haar van de ingewanden in de handen en smeekte, dit zeggende: „о moeder, alle andere goden roep ik tot getuige en dezen Zeus ook, den beschermer van ons huis, en smeek u: zeg mij de waarheid, wie is werkelijk mijn vader? Want Leutychides beweerde in het geding en zeide, dat gij zwanger waart van uw vroegeren man en zóó tot Ariston kwaamt; anderen echter zeggen een dwazer verhaal, en vertellen, dat gij tot een der slaven, den ezelhoeder, gingt, en ik diens zoon ben. En ik smeek u daarom bij de goden mij de waarheid te zeggen; niet toch, als ge ooit iets deedt van wat verhaald wordt, deedt gij het alleen, doch met velen, en alom in Sparta zegt men, dat in Ariston geen vruchtbaarheid was, want ook zijn vroegere vrouwen zouden anders hem gebaard hebben."
69. Hij nu zeide zulke dingen, en zij antwoordde met het volgende: „o zoon, daar ge mij met smeekingen bezweert de waarheid te zeggen, zal al de waarheid u verhaald worden. Toen Ariston mij in zijn huis had gebracht, in den derden nacht na den eersten kwam een verschijning tot mij. Ariston gelijkend, en zij sliep bij mij en legde de kransen om mij, die zij droeg. En zij ging heen, doch daarna kwam Ariston. En toen hij mij met kransen zag, vroeg hij wie ze gaf; en ik zeide: hij, doch hij gaf het niet toe. En ik zwoer en beweerde, dat hij niet schoon deed met te ontkennen, want kort te voren kwam hij en sliep bij mij en gaf mij de kransen. En Ariston zag mij zweren en begreep dat een god zoo gedaan had. En zoowel nu bleken de kransen uit den heroëntempel bij de hofdeur te zijn, dien van Astra-