sleepen en te geeselen, en hij offerde zelf, en na deze daden keerde hij naar Sparta.
82. Bij zijn terugkomst klaagden zijn vijanden hem bij de ephoren aan, bewerende, dat hij omgekocht was en daarom Argos niet had genomen, terwijl hij het geof maklijk had kunnen nemen. En hij zeide hun, hij met bedrog of naar waarheid zoo sprak, dat kan ik niet zeker zeggen, doch hij zeide dan, bewerende, toen hij het heiligdom van Argos genomen had, docht hem het orakel van den god vervuld te zijn; daarom dan scheen het hem niet goed zich aan de stad te wagen, voor hij de offers geraadpleegd en vernomen had of de god het hem gunde of hem in den weg stond; en daar het offer in den Hera-tempel gunstig was, lichtte een vuurvlam op uit de borst van het beeld, en zoo had hij de waarheid geleerd: hij zou Argos niet nemen. Want als het vuur van het hoofd van het beeld gelicht had, geheel en al[1] had hij de stad genomen, doch nu het uit de borst lichtte, was alles verricht, wat de god hem wilde laten geworden. En dit zeggende scheen hij den Spartanen geloofwaardige en waarschijnlijke zaken te zeggen, en ontkwam zijn aanklagers zeer[2].
83. Argos nu was zóó van mannen beroofd, dat hun slaven alle zaken in handen hadden en die bestuurden en verzorgden, tot de zonen der omgekomenen mannen waren geworden. Daarna brachten dezen Argos weder aan zich en verdreven de anderen, en de verjaagde slaven veroverden door een gevecht Tiryns. Een tijdlang nu leefden zij in vriendschap met elkander, doch daarna