Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de Atheners Sunium gaven om te bewonen, en van daar uit gingen dezen op roof en plundering bij de Aegineten op het eiland. Dit dan gebeurde later[1].

91. Doch de rijken der Aegineten, toen het volk bij hen met Nicodromus was opgestaan, overwonnen, en na de onderwerping voerden zij genen weg ter dood. Doch daaruit kwam een vloek op hen, die zij door offers weg te nemen beproefden doch niet konden, doch zij werden uit het eiland verjaagd[2] vóór de godin hun genadig was geworden. Want zevenhonderd uit het volk grepen zij levend en voerden hen weg om te dooden, en één van dezen ontvluchtte zijn boeien en vluchtte naar den voorhof van Demeter de Wetgeefster en hij greep de ringen van de deur en klemde zich vast; genen, toen zij hem met trekken niet losrukken konden, hieuwen zijn handen af en sleepten zóó hem weg, doch die handen waren aan de ringen vastgegroeid.

92. Dit nu deden de Aegineten aan zich zelf, doch toen de Atheners kwamen leverden zij een zeeslag met zeventig schepen, en in den zeeslag overwonnen, riepen zij dezelfden in als ook vroeger, de Argiven. Maar dezen kwamen hun niet meer te hulp, uit wrok, dat Aeginetische schepen met geweld door Cleomenes genomen naar het Argolische land waren gevaren en hun mannen met de Lacedaemoniërs aan land gegaan; ook van Sicyonische schepen waren mannen mede aan land gegaan bij dien inval, en hun was door de Argiven een boete van duizend talenten opgelegd, vijfhonderd voor ieder van beiden. De Sicyoniërs nu erkenden hun onrecht en kwamen overeen dat zij honderd talenten zouden betalen en vrij

  1. Tusschen 490 en 480.
  2. Door de Atheners in 431