Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/124

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zelf niet meer in leven was, want dezen doodden hem bij het raadhuis des nachts door een laag van mannen. Cimon ligt vóór de stad begraven, achter den zoogenaamden weg door Coele[1]; tegenover hem liggen die paarden begraven, die driemaal in Olympia overwonnen hadden. Ook meer paarden, die van Euagoras den Lacedaemoniër, hebben reeds hetzelfde gedaan, doch anderen dan dezen geen enkel. De oudste nu van Cimon's zonen. Stesagoras, werd in dien tijd bij zijn oom Miltiades in den Chersonesus opgevoed, doch de jongste bij Cimon zelf in Athene, en heette, naar Miltiades den volksplanter van den Chersonesus. Miltiades.

104. Deze Miltiades dan, thans uit den Chersonesus gekomen en aan een dubbelen dood ontvlucht, was veldheer der Atheners. Want tevens hadden de Pheniciërs hem tot aan Imbrus achtervolgd, met den sterken wensch hem te vatten en naar den koning te brengen, en tevens, toen hij genen ontgaan was en in zijn vaderland gekomen reeds behouden meende te zijn, toen wachtten zijn vijanden hem af en brachten hem voor het gerecht en klaagden hem aan over de alleenheerschappij in den Chersonesus. Doch ook dezen ontkwam hij, en zoo dan werd hij tot veldheer van de Atheners benoemd, door het volk gekozen.

105. En eerst nu, terwijl zij nog in de stad waren, zonden de veldheeren een heraut naar Sparta. Phidippides, een Atheensch man, doch overigens een hardlooper en dat van beroep; hem nu, zooals Phidippides zelf zeide en aan de Atheners meldde, op het Parthenische gebergte boven Tegea, daar ontmoette hem Pan. En

  1. Een gemeente van Athene.