Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/125

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Pan riep Phidippides bij den naam en beval hem den Atheners te melden, waarom zij zich gansch niet om Pan bekommerden, terwijl hij toch den Atheners welgezind was en reeds dikwijls van voordeel geweest, en het nog meer zijn zou. En dat nu, toen hun toestand weder goed was, dat nu hielden de Atheners voor waar, en zij richtten op den burcht een heiligdom voor Pan op en vereeren hem sinds die boodschap met jaarlijksche offers en een fakkelloop.

106. Deze Phidippides dan, toen door de veldheeren uitgezonden, toen hij dan ook beweerde, dat Pan hem verschenen was, was op den tweeden dag uit de stad der Atheners in Sparta, en bij de overheid gekomen, sprak hij: „O Lacedaemoniërs, de Atheners vragen u, dat gij hen te hulp komt en niet de oudste stad der Hellenen in slavernij laat vallen door barbaarsche mannen; want nu toch is Eretria slaaf gemaakt en Hellas een belangrijke stad armer geworden." Hij dan meldde hun het opgedragene, en genen docht het goed de Atheners te helpen, doch het was hun onmogelijk dat terstond te doen, daar zij de wet niet wilden schenden; want het was de negende dag van de nieuwe maan, en op den negenden dag konden zij niet uittrekken, beweerden zij, behalve als de maan vol was.

107. Genen dan wachtten de volle maan af, doch de barbaren voerde Hippias, de zoon van Pisistratus, naar Marathon, en hij had in den verstreken nacht het volgende gezicht in den slaap gezien: Hippias meende bij zijn eigen moeder te slapen. Hij giste nu uit den droom, dat hij in Athene terug zou komen en de heerschappij weder verkrijgen en als grijsaard in zijn land sterven zou. Dit dan leidde hij af uit den droom, doch toen, vooreerst voerde hij de slaven uit Fretria weg en ont-