scheepte hen op het eiland vau de Styreërs. Aegleia geheeten, vervolgens deed hij de naar Marathon gestevende schepen daar ankeren, ontscheepte de barbaren op het land en schaarde hen. En toen hij daarmede bezig was, overviel hem een heviger genies en gehoest dan hij gewoon was. En hij was toch reeds op jaren en de meeste zijner tanden schudden. Eén zelfs van die tanden viel uit door het geweldige hoesten en viel in het zand. En gene deed veel moeite hem terug te vinden. Doch de tand kwam niet te voorschijn en gene zuchtte luid op en zeide tot de omstanders: „dit land is het onze niet, en niet zullen wij het kunnen onderwerpen; doch wat mijn deel er van was, dat heeft de tand."
108. Hippias dan giste, dat zijn droomgezicht daar in vervulling was gekomen. Doch den Atheners, geschaard bij het heiligdom van Hercules, kwamen de Plataeërs met al hun macht te hulp. Want toch de Plataeërs hadden zichzelven reeds aan de Atheners gegeven, en de Atheners hadden reeds veel moeiten voor hen gehad. Zij gaven zich aldus: de Plataeërs door de Thebanen gedrukt, gaven zich eerst aan Cleomenes, den zoon van Anaxandrides, en de Lacedaemoniërs, die toen in de buurt waren. Doch dezen namen het niet aan en zeiden het volgende: „wij wonen te ver van u en zulk een hulp zou zeer koel voor u zijn: dikwijls toch zoudt ge reeds slaaf kunnen zijn, vóór iemand onzer het vernam. Wij raden u den Atheners u te geven, die dicht bij u wonen en niet zwak zijn in het helpen." Dit rieden de Lacedaemoniërs niet zoozeer uit welwillendheid voor de Plataeërs, als wel uit verlangen dat de Atheners in vijandschap met de Boeotiërs last zouden hebben. De Iacedaemoniërs nu rieden dit aan de Plataeërs, en dezen waren niet onvolgzaam, doch toen de Atheners aan de twaalfgoden offerden, zetten de Plataeërs