Aphidnae —, toen dan ging Miltiades tot dezen en sprak het volgende: „in uw hand. Callimachus, is het thans om Athene of tot slavernij te brengen of het vrij te maken en een gedenkteeken voor alle tijden der menschen achter te laten, zooals zelfs niet Harmodius en Aristogiton deden. Want nu zijn de Atheners sinds hun ontstaan in het grootste gevaar gekomen, en indien zij bukken voor de Perzen, is reeds besloten wat zij zullen te lijden hebben, aan Hippias overgegeven, doch als deze stad overwint, zal zij in staat zijn de eerste der Helleensche steden te worden. Hoe dat nu geschieden kan en hoe het nu juist in uw macht is over deze dingen te beslissen, zal ik nu gaan zeggen. Van ons veldheeren, tien in getal, zijn de meeningen in tweeën: de eenen raden om wèl, de anderen om niet te strijden. Zoo wij nu geen slag leveren, vrees ik dat een groote verdeeldheid op de gemoederen der Atheners zal vallen en hen doen omslaan, zoodat zij Medisch gezind worden; doch zoo wij slag leveren, vóór eenige scheuring bij enkelen der Atheners is opgekomen, en de goden rechtvaardig zijn, dan zullen wij in den slag kunnen overwinnen. Dit alles nu komt u toe en van u hangt het af. Want zoo ge u bij mijn meening voegt, dan is het vaderland vrij en de stad de eerste van allen in Hellas; doch zoo ge die der afkeerigen van den slag kiest, zal u het tegendeel der door mij genoemde goederen geworden. "
110. Zoo sprekende won Miltiades Callimachus voor zich; en toen de stem van den polemarch er bij gekomen was, stond het vast slag te leveren. Daarna gaven de veldheeren, die voor den slag gestemd hadden, telkens als aan een van hen de aanvoering voor den dag[1]
- ↑ De tien veldheeren hadden in tien dagen achter elkander ieder één dag het opperbevel.