gekomen was, die aan Miltiades; en hij nam ze aan, doch leverde geen slag, vóór zijn eigen opperbevel gekomen was.
111. Toen het aan hem was gekomen, toen dan werden de Atheners op de volgende wijze voor den slag geschaard. Den rechtervleugel voerde de polemarch Callimachus aan, want toen was dit wet bij de Atheners, dat de polemarch den rechtervleugel onder zich had; en aan hem als aanvoerder sloten zich de stammen[1] aan in hun door het lot bepaalde volgorde naast elkander, en het laatste waren de Plataeërs geplaatst aan den linkervleugel. Sedert dien slag, als de Atheners offeren op hun vijfjaarlijksche feesten, bidt de Atheensche heraut tegelijk voor de Atheners en voor de Plataeërs om goeds van de goden. En als de Atheners toen in Marathon geschaard waren, geschiedde het volgende: hun slagorde was even breed als de Medische slagorde, doch het midden was weinig rijen diep, en daar was de slagorde het zwakst, doch beide vleugels waren sterker in menigte.
112. Toen zij nu geschaard waren en de offerteekens gunstig uitvielen, toen dan, als de Atheners losgelaten werden, in draf stormden zij op de barbaren aan. En niet minder dan acht stadiën[2] waren tusschen hen. De Perzen nu, hen in draf ziende aankomen, rustten zich om hen te ontvangen, en hielden het in de Atheners voor razernij en een zekeren ondergang, nu zij hen weinigen in getal en dan nog in draf zagen aanrukken, zonder hulp van ruiterij, noch van boogschutters. Zoo nu dachten de barbaren. Doch de Atheners, toen zij dicht opeen gedrongen met de barbaren samentroffen, streden waard om vermeld te worden. Want het eerst onder