Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het geroofd was, en vernemend uit welken tempel het was, voer hij met zijn eigen schip naar Delus, en, want de Deliërs waren toen weder naar het eiland teruggekeerd, hij plaatste het beeld in den tempel en beval de Deliërs het beeld naar het Thebaansche Delium te brengen; dit ligt aan zee tegenover Chalcis. Datis dan beval dit en voer heen, doch dat beeld brachten de Deliërs niet weg, maar na twintig jaren brachten de Thebanen zelf het om een orakel naar Delium.

119. De slaven gemaakte Eretriërs werden door Datis en Artaphrenes, toen zij op hun vaart Azië bereikt hadden, naar Susa gebracht. En koning Darius, vóór de Eretriërs gevangenen waren, was vreeselijk vertoornd op hen, daar de Eretriërs het eerst met kwaad doen begonnen waren, doch toen hij hen zag, tot hem gebracht en in zijn macht, deed hij hen geen ander kwaad, doch liet hen in het land Cissia wonen, bij een wachtpost van hem. Ardericca geheeten, twee honderd en tien stadiën van Susa verwijderd, en veertig van den bron, die van drievoudige soort is: want toch zij scheppen daar aardpek uit en zout en olie, op de volgende wijze. Er wordt geschept met een putzwengel, en in plaats van een emmer is de helft van een lederen zak daaraan gebonden; dien duwen zij onder en scheppen er mede en gieten dan uit in een ontvanger, en daaruit stroomt het in een anderen ontvanger en gaat dan drie kanten uit. En de aardpek en het zout stollen terstond, doch die olie noemen de Perzen rhadinace; zij is zwart en geeft een zware geur. Daar liet koning Darius de Eretriërs wonen, en zij leefden in mijn tijd in die streek en hadden hun oude taal bewaard. Met de Eretriërs dan ging het zóó.

120. Van de Lacedaemoniërs kwamen er na de volle maan tweeduizend naar Athene, met den grootsten ijver