Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/137

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Crannonniër, uit het geslacht der Scopaden en van de Molossiërs Alcon.

128. Zoovele vrijers waren er dan. En toen zij op den bepaalden dag waren gekomen, vroeg Clisthenes eerst naar hun vaderland en ieders afkomst, en daarna hield hij hen een jaar bij zich en onderzocht hen in hun dapperheid en inborst en beschaving en karakter, èn in gezelschap van elk afzonderlijk en van allen te zamen; en hij bracht hen naar de oefenplaatsen, zoovelen er nog jong bij hen waren, en, wat het grootste was, hij onderzocht hen aan den maaltijd; want zooveel tijd hij hen bij zich hield, zoolang deed hij dat alles en onthaalde hen schitterend. En het beste van de vrijers bevielen hem wel de van Athene gekomenen, en van dezen werd Hippoclides. Tisanders' zoon, het hoogste geacht en om zijn flinkheid en omdat hij van afkomst verwant was aan de Cypseliden[1] te Corinthus.

129. Toen de bepaalde dag was gekomen voor het huwelijksfeest en voor Clisthenes' beslissing, wien van allen hij kiezen zou, offerde Clisthenes honderd ossen en onthaalde de vrijers zelf en al de Sicyoniërs. Toen zij den maaltijd geëindigd hadden, hielden de vrijers een wedstrijd in muziek en met voordrachten voor elkander. En later in het drinkgelag hield Hippoclides de anderen zeer bezig en beval den fluitspeler een danswijze voor hem te fluiten, en de fluitspeler gehoorzaamde, en gene danste. En hij danste zeker wel tot zijn eigen tevredenheid, doch Clisthenes zag alles aan en keek zwart. Daarna hield Hippoclides een tijdlang op en beval een tafel te brengen, en toen de tafel gekomen was, danste Hippoclides er eerst Laconische figuren op, daar-

  1. Zie V. 92.