na andere, Attische, en ten derde ging hij met het hoofd op de tafel staan en maakte gebaren met zijn beenen. Clisthenes nu, toen hij genen de eerste en de tweede figuren zag dansen, gruwde, dat Hippoclides zijn schoonzoon zou worden, om zijn dansen en zijn onbeschaamdheid, doch bedwong zich, daar hij niet tegen hem losbreken wilde. Doch toen hij hem met de beenen gebaren zag maken, kon hij zich niet meer bedwingen en zeide: „o zoon van Tisander, schoon, doch uw huwelijk hebt ge verdanst." En Hippoclides antwoordde terstond „wat raakt dat Hippoclides? "
130. Daar vandaan nu komt dat gezegde, doch Clisthenes gebood stilte en sprak tot allen het volgende: „mannen, die naar mijn dochter vrijt, zoowel prijs ik u allen, als zou ik u allen, zoo het kon, ter wille zijn, noch een enkel van u uitkiezen, noch de anderen verwerpen. Doch het is nu eenmaal niet mogelijk over één jonkvrouw te beslissen en het allen naar den zin te maken, daarom geef ik u, die van dit huwelijk afgewezen zijt, een talent zilver ten geschenke voor de eer om uit mijn geslacht te willen huwen en de afwezigheid uit huis, doch met Megacles, zoon Alcmaeon, verloof ik mijn dochter Agariste, naar de zeden der Atheners." En toen Megacles de verloving aannam, werd het huwelijk door Clisthenes vastgesteld.
131. Zoo dan ging het met de beslissing over de vrijers, en op die wijze werden de Alcmaeoniden beroemd door gansch Hellas. Uit dit huwelijk werd Clisthenes geboren, die de tien stammen en de volksregeering bij de Atheners instelde, en zijn naam had naar zijn moedersvader den Sicyoniër; deze dan werd aan Megacles geboren en ook Hippocrates; en uit Hippocrates een andere Megacles en een andere Agariste, geheeten naar