lenen hetzelfde, doch het verdere zeggen de Pariërs zelf dat zóó geschied is. Toen Miltiades in verlegenheid was, kwam een gevangen vrouw hem spreken, een Parische van geslacht en van naam Timo, die dienares was in den tempel der aardsche godinnen[1] ; deze trad voor Miltiades' aangezicht en ried, als hij er veel om gaf de stad te veroveren, dan, wat zij hem aangaf, dat te doen. Daarop had zij hem raad gegeven, doch hij was gegaan naar den heuvel vóór de stad en had den muur des tem- pels van Demeter de Wetgeefster overgesprongen, daar hij de deur niet openen kon, en er over gesprongen ging hij naar het binnenste om wat dan ook daarbinnen te doen, hetzij om een van de onverplaatsbare dingen[2] weg te halen, hetzij om wat dan ook te verrichten ; en hij kwam bij de deur en toen beving hem plotseling een afgrijzen en hij ging ijlings denzelfden weg terug, en over den muur springend, verrekte hij zijn heup ; volgens anderen kwetste hij zich de knie.
135. Miltiades nu was ziek en voer terug, zonder geld voor de Atheners mede te brengen, en zonder Parus veroverd te hebben, doch zes en twintig dagen had hij het belegerd en het eiland verwoest. De Pariërs, toen zij vernamen, dat Timo, de dienares der godinnen, Miltiades geraden had, wilden haar daarvoor bestraffen en zonden gezanten naar Delphi, toen zij ontslagen waren van het beleg ; zij zonden hen om te vragen of zij de dienares der godinnen ombrengen zouden, daar zij de vijanden des vaderlands tot de verovering had aangezet en de voor alle mannen steeds verborgen heiligdommen aan Miltades getoond. Doch de Pythia wilde dat niet, bewerende dat