Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hij zelf, in 't geheel zes en dertig jaar koning geweest, stierf, en niet was het hem gegund noch op de opgestane Egyptenaren, noch op de Atheners zich te wreken.

5. Na den dood van Darius ging het koningschap op zijn zoon Xerxes over. Xerxes nu was aanvankelijk geenszins zeer geneigd tegen Hellas op te trekken, doch tegen Egypte bracht hij een leger bijeen. Doch bij hem was en vermocht het meeste onder de Perzen, Mardonius, zoon van Gobryas, die een neef van Xerxes was, zoon van Darius' zuster, en hij hield zich aan de volgende rede, zeggend: „heer, het betaamt niet, dat de Atheners zeer veel rampen den Perzen aandeden en geen straf hebben voor wat zij deden. Doch volbreng nu dat, wat gij ter hand naamt; maar hebt ge Egypte, het overmoedige, getemd, trek dan tegen Athene op, opdat ge groot van roem zijt bij de menschen en een ieder later zich wachte tegen uw land op te trekken." Deze redeneering was zijn steun, doch hij bracht bij die rede nog het volgende toevoegsel, dat Europa een overschoon land was, en alle tamme boomen droeg, en voortreflijk in vruchtbaarheid, en waard om door den koning alleen onder de stervelingen bezeten te worden.

6. Dit sprak hij, daar hij naar een nieuwe onderneming verlangde en zelf onderkoning van Hellas wilde zijn. Na eenigen tijd maakte hij Xerxes willig en overreedde hij hem om dat te doen; want ook andere dingen waren er, die hem hielpen om Xerxes te overreden. Want zoowel kwamen van de Aleuaden uit Thessalië boden, die den koning tegen Hellas opriepen, hun volkomen toewijding verzekerend — deze Aleuaden waren koningen van Thessalië — als hielden ook de naar Susa getrokken Pisistratiden de zelfde gesprekken als de Aleuaden en brachten daarbij nog iets meer voor hem aan. Want zij