Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/152

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schepen? Tot zulk een vermetelheid, naar ik meen, stijgt de macht der Atheners niet; mocht ik echter in mijn meening dwalen en zouden genen op hun dwaasheid steunend u bestrijden willen, dan zullen zij wel leeren dat wij de krijgshaftigste aller menschen zijn. Men late dus niets onbeproefd: van zelf toch gebeurt niets, doch uit beproeven pleegt alles den menschen te geworden."

10. Mardonius nu zeide deze dingen tot aanbeveling van Xerxes' meening en hield op, doch toen de andere Perzen zwegen en geen meening vijandig aan de aangebodene durfden toonen, sprak Artabanus, zoon van Hystaspes, oom van Xerxes, en daarop dan ook vertrouwende, en zeide:

§ 1. „ O koning, zoo meeningen, elkaar vijandig, niet worden gesproken, dan kan men niet uit twee de betere kiezen, doch moet de ééne gesproken nemen; maar zijn zij gezegd, dan wel, evenals wij het zuivere goud door zich zelve niet beoordeelen kunnen, doch als wij het naast ander goud gewreven hebben[1], dan herkennen wij het betere. Ik ontried ook uw vader, mijn broeder. Darius, op te trekken tegen de Scythen, mannen, die nergens in hun land een stad bewonen; doch hij meenende de zwervende Scythen te zullen onderwerpen, hoorde niet naar mij; en uitgetrokken en na verlies van velen en dapperen van zijn leger, keerde hij terug. Gij nu, o koning, wilt tegen mannen optrekken veel dapperder dan de Scythen, daar zij toch en ter zee èn te land de besten heeten te zijn. En wat daarbij te vreezen is, behoor ik u te verklaren.

§ 2. Gij wilt den Hellespont overbruggen, zegt ge,

  1. Nl. tegen den zoogen. Lydischen steen, den toetssteen.