en een leger door Europa heen tegen Hellas voeren. En hierbij kan het u geschieden of te land of te zee de nederlaag te lijden, of ook op beiden; want de mannen gelden voor zeer krijgshaftig, en men kan dat ook nagaan, als zoo groot een leger met Datis en Artaphrenes naar het Attische land getrokken, door de Atheners alleen verdorven werd. En het is hun wel niet in beide gevallen gelukt: doch als zij uw schepen aangrijpen en te zee overwinnend naar den Hellespont varen en de brug verbreken, dan voorwaar, koning, is het vreeslijk.
§ 3. En ik gis dat geenszins door mijn eigen verstand, doch door een ramp, die op weinig na ons overvallen is, toen uw vader den Thracischen Bosporus aaneen bond en de Ister overbrugde en tegen de Scythen overtrok. Toen trachtten de Scythen op alle wijzen de Ioniërs te overreden den overtocht af te breken, aan wie de wacht over de bruggen der Ister was toevertrouwd. En toen als Histiaeus, de heerscher van Miletus, de meening der andere heerschers had gevolgd en hun niet was tegengetreden, dan ware het gedaan geweest met de macht der Perzen. En toch zelfs maar om het te hooren is het vreeselijk, dat al de macht des konings éénen man in de hand was.
§ 4. Gij daarom, wil niet zonder eenige noodzaak tot zulk een gevaar komen, doch hoor naar mij: ontbind thans deze vergadering en later, wanneer het u goeddunkt en gij de zaak eerst bij u zelf overlegd hebt, zeg ons dan, wat u het beste schijnt te zijn. Want goed beraden bevind ik het grootste voordeel voor een man. Want wordt hij ook in iets belemmerd, zoo was hij toch niet minder goed van overleg, doch zijn overleg wordt door het toeval overwonnen. Maar die zich slecht beraden heeft, indien ook het toeval hem volgt, hij deed slechts