Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/155

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gij verlangt. En indien de zaken voor den koning afloopen gelijk gij zegt, mogen mijn kinderen dan sterven en ik zelf bovendien; doch indien, gelijk ik voorspel, laten de uwen dan dat lijden, en met hen ook gij, als gij terugkeert. Indien ge dat niet op u wilt nemen, doch met alle geweld een leger tegen Hellas voeren, dan zal menigeen, heweer ik, van de hier achtergeblevenen hooren, dat Mardonius, die de Perzen groot onheil berokkende, door de honden en de vogels verscheurd is, hetzij ergens in het land der Atheners, hetzij in dat der Lacedaemoniërs, indien althans niet reeds vroeger op den weg, geleerd hebbend tegen welke mannen gij den koning aanriedt op te trekken."

11. Dit dan zeide Artabanus, doch Xerxes kwam in toorn en zeide het volgende: „Artabanus, mijn vaders broeder zijt gij. Dat zal u beschermen om niet het loon te krijgen uw ijdele woorden waard. Doch dezen smaad geef ik aan uw lafheid en kleinmoed, dat ge niet met mij optrekt tegen Hellas, doch hier blijft met de vrouwen; en ik zal, ook zonder u, volbrengen, wat ik gezegd heb. Want mocht ik niet de zoon zijn van Darius, dien van Hystaspes, dien van Arsames, van Ariaramnes, van Teïspes, van Cyrus, van Cambyses, van Teïspes, van Achaemenes, zoo ik niet wraak nam op de Atheners, wel wetend, dat zoo wij ook rust zullen houden, zij niet, doch wederom zullen zij optrekken tegen ons land, indien men moet rekenen naar wat zij reeds gedaan hebben, toen zij Sardes verbrandden en tegen Azië optrokken. Voor geen van beiden daarom is het mogelijk te wijken, doch om op of onder gaat de wedkamp, opdat of dit alles den Hellenen, of het hunne alles den Perzen in handen komt, want er is geen midden in onze vijandschap. Schoon daarom is het, dat wij die het eerst leden, wraak nemen,