dachtig ook aan dien van Cambyses tegen de Ethiopiërs, en zelf ben ik met Darius tegen de Scythen opgetrokken. Dat nu wetend, had ik de meening dat gij rust moest houden en dan door alle menschen gelukkig geprezen zoudt worden. Doch nu een goddelijke aansporing komt en de Hellenen naar het schijnt, een door den god gezonden vernietiging zal treffen, ben ik zelt ook omgekeerd en anders van zin geworden, en meld gij den Perzen, wat de god u zond, en beveel hen naar uw eerste bevelen voor de toerusting te handelen: en doe het zoo, dat nu de god het u in handen geeft, gij gansch niet in gebreke blijft. " Dit werd dus gezegd, en toen zij op het droomgezicht steunden, beval Xerxes zoodra het dag was geworden dat aan de Perzen, en Artabanus, die vroeger zich den eenigen tegenstander toonde, ijverde nu openlijk voor de zaak.
19. Aan Xerxes nu, daar hij zich tot den veldtocht gereed maakte, verscheen daarna een derde gezicht in den slaap, dat de Magiërs vernamen en uitlegden, hoe het de gansche aarde gold en alle menschen zijn slaven zouden worden. Het gezicht was het volgende: Xerxes meende, met een olijftak was hij bekranst, en twijgen van den olijf boom verbreidden zich over de geheele aarde, en daarna verdween de krans, die om zijn hoofd lag.
Toen de Magiërs dit verklaard hadden, ging terstond ieder man van de vergaderde Perzen naar zijn eigen satrapie en was vol ijver om de bevelen uit te voeren, daar ieder zelf de beloofde geschenken wilde ontvangen en zoo trok Xerxes zijn gansche leger bijeen, terwijl hij iedere plaats van het vaste land doorzocht.
20. Want vier volle jaren na de verovering van Egypte was Xerxes bezig met de uitrusting van het leger en van alles wat voor den tocht noodig was; in