Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en wordt door menschen bewoond. Waar het gebergte in het vasteland eindigt, is het als een schiereiland en een landengte van ongeveer twaalf stadiën breed. Deze is een vlakte met niet groote heuvels, van de zee der Acanthiërs tot aan de zee tegenover Torone. In die landengte, waarin de Athos eindigt, ligt Sane, een Helleensche stad, en nog andere zijn er, verder dan Sane, doch vóór den Athos gelegen, die de Pers toen eilanders in plaats van vastelanders wilde maken; deze zijn: Dium, Olophyxus, Acrothoön, Thyssus, Cleonae.

23. Deze steden nu zijn het, die op den Athos liggen. Doch de barbaren verdeelden de plaats onder de volken, trokken een strakke lijn bij de stad Sane en groeven aldus: toen de groeve diep werd, groeven zij, die het laagst stonden, anderen gaven telkens de uitgegraven aarde aan anderen, die hoogerop stonden op treden; dezen van hun kant namen ze aan en gaven ze aan anderen, totdat de aarde bij de bovensten gekomen was: dezen droegen ze heen en wierpen ze weg. Aan alle anderen nu, behalve aan de Pheniciërs, gaven de instortende randen van de groeve dubbel werk; want daar zij den onderkant en den bovenkant van dezelfde maat maakten, moest hun zoo iets wel overkomen. Doch de Pheniciërs toonden hun vernuft ook in andere werken en dan ook in dit. Want toen zij het aandeel kregen, dat hun ten deel viel, gingen zij graven en maakten den bovenkant van de groeve dubbel zoo groot als de groeve zelf worden moest en bij het voortschrijden van het werk maakten zij ze steeds nauwer, en het werk kwam tot onderaan, en toen was het ook gelijk geworden aan dat van de anderen. Er is daar een weide, waar een markt voor hen was en een verkoopplaats, en veel gemalen spijs kwam uit Azië tot hen.