24. En zooals ik bij gissing bevind, droeg Xerxes uit hoogmoed die doorgraving op, uit verlangen zijn macht te toonen en een gedenkteeken achter te laten, want zonder moeite konden zij de schepen over de landengte heen trekken, en toch beval hij een gracht te graven voor de zee, van breedte zóó, dat twee triremen tegelijk met de riemen uit er in varen konden. En de zelfden, die de gracht groeven, moesten ook de rivier de Strymon overbruggen.
25. Dit nu deed hij zoo, en voor de bruggen liet hij ook touwen komen van byblus[1] en wit vlas[2], en droeg dat aan de Phoeniciërs en de Egyptenaars op, en levensmiddelen voor het leger om ze op te stapelen, opdat noch het leger noch de lastdieren honger zouden lijden op den tocht tegen Hellas. En hij zocht de plaatsen uit en liet daar opstapelen, waar de meest geschikte plaats was, en van alle kanten uit Azië met lastschepen en schuiten den voorraad aanvoeren. Het graan nu brachten de eenen op bevel naar het dusgeheeten Leuce Acte in Thracië, anderen naar Tyrodiza bij de Perinthiërs, anderen naar Doriscus, anderen naar Eïon aan de Strymon, anderen naar Macedonië.
26. Terwijl genen nu het opgelegde werk volbrachten, in dien tijd was het gansche leger bijeengebracht en trok met Xerxes naar Sardes, van Critalla in Cappadocië uitgegaan; want daar, was bevolen, zou het gansche leger van het vaste land zich vereenigen, dat met Xerxes zelf verder zou trekken. Welke der onderkoningen nu het schoonste leger had toegerust en medebracht en de