toegezegde geschenken van den koning ontving, kan ik niet aangeven, want ik weet in 't geheel niet of zij tot een wedkamp daarover gekomen zijn. Daarna de rivier de Halys overgetrokken, bevonden zij zich in Phrygië, en daar doorheen getrokken kwamen zij in Celaenae, waar de bronnen van de rivier de Maeander uit den grond komen, en nog van een andere rivier, niet kleiner dan de Maeander, en die den naam heeft van Catarracte[1], en op de markt zelf van Celaenae ontsprongen, in de Maeander valt, en in die stad is ook de huid van den Sileen Marsyas opgehangen, die, naar de Phrygiërs verhalen, door Apollon gevild werd, waarna deze den huid ophing.
27. In deze stad woonde Pythius, de zoon van Atys, een Lydiër, en onthaalde het gansche leger des konings met groot onthaal en ook Xerxes zelf, en hij verklaarde zich bereid geld voor den oorlog bij te dragen. Toen Pythius geld aanbood, vroeg Xerxes aan de Perzen bij hem, wie der menschen Pythius was en hoeveel geld hij bezat, dat hij dat aanbood. Genen zeiden: „ o koning, deze is het, die uw vader Darius begiftigde met de gouden plataan en wijnrank[2], en hij ook is nu in rijkdom de eerste der menschen, die wij kennen, na u."
28. Xerxes, in verbazing over het laatste woord, vroeg daarna Pythius zelf, hoeveel geld hij had. En deze zeide: „o koning, ik zal het u niet verbergen noch doen als kende ik mijn eigen vermogen niet, maar met weten zal ik het u nauwkeurig opnoemen. Want zoodra ik van uw tocht naar de Helleensche zee had gehoord, wilde ik u geld geven voor den oorlog, en ging na, en vond