Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/165

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bij de berekening, dat ik tweeduizend talenten zilver bezit, en in goud vierhonderd tienduizenden gouden dariken, op zeven duizenden na. En dat alles schenk ik u, want ik zelf heb genoeg om te leven aan mijn slaven en landen."

29. Hij nu zeide dit, en Xerxes verheugde zich over die woorden, en sprak: „Gastvriend Lydiër, sinds ik het Perzische land uitgetrokken ben, heb ik tot dusver geen man aangetroffen, die mijn leger onthalen wilde, noch is iemand voor mijn aangezicht gekomen om uit eigen beweging geld voor den oorlog aan te brengen, behalve gij. Gij nu hebt en mijn leger rijkelijk onthaald èn groote schatten aangeboden. U daarom geef ik daarvoor de volgende geschenken: mijn gastvriend maak ik u en de vierhonderd tienduizenden der dariken zal ik aanvullen, uit mijn eigen schat de zeven duizenden gevend, opdat de vierhonderd tienduizenden niet onvolledig zijn, doch het volkomen getal door mij worde volgemaakt. Behoud, wat gij verwierft, en versta het om altijd zóó te zijn, want zulke daden zullen u noch voor thans, noch voor de toekomst berouwen".

30. Dit zeide hij en volbracht het, en trok steeds verder. De Phrygische stad. Anaua geheeten, en het meer, waaruit het zout komt, trok hij voorbij, en kwam in Collossae, een groote stad van Phrygië, waarbij de rivier de Lycus in een aardspleet valt en verdwijnt, en dan, na vijf stadiën ongeveer, weer zichtbaar wordt en ook in de Maeander valt. En het leger uit Collossae opgebroken naar de grenzen van de Phrygiërs en de Lydiërs, kwam in de stad Cydrara, waar een zuil in den grond staat, opgericht door Cresus, en met woorden de grenzen aangeeft.

31. Toen hij van Phrygië in Lydië trok, verdeelde