zich de weg: het linker deel loopt naar Carië, het rechter naar Sardes, en wie dien laatsten weg langs gaat, moet met allen dwang de rivier de Maeander oversteken en langs de stad Callatebus gaan, waar handwerkslieden honig van de tamarisk en tarwemeel maken; dezen weg nam Xerxes en hij vond een plataanboom, dien hij om zijn schoonheid beschonk met gouden tooi en hij gaf hem ter bewaking aan een man en kwam op den tweeden dag daarop in de stad der Lydiërs.
32. En in Sardes gekomen zond hij eerst boden naar Hellas om aarde en water te vragen en te bevelen, dat zij een maal voor den koning gereed maakten; behalve dat hij noch naar Athene, noch naar Lacedaemon zond om aarde te vragen, doch overal elders heen. Om de volgende redenen zond hij voor de tweede maal om aarde en water: zoovelen het vroeger niet gegeven hadden toen Darius zond, dezen zouden nu, geloofde hij vast, uit vrees het geven; en om nu datjuist nauwkeurig te leeren, stuurde hij nogmaals.
33. Daarna rustte hij zich toe om naar Abydus te te trekken; de anderen[1] hadden in tusschentijd den Hellespont overbrugd van Azië naar Europa. Op den Chersonesus in den Hellespont, tusschen de stad Sestus en Madytus, is een breede tong, die in de zee uitsteekt, tegenover Abydus; daar, waar naderhand, niet veel tijd later, de Atheners onder Xanthippus, den zoon van Ariphron, als aanvoerder, den Pers Artayctes, den stadhouder van Sestus, gevangen namen en levend op een plank nagelden, den zelfden, die naar den tempel van Protesilaüs te Elaeus vrouwen bracht en goddelooze daden bedreef.
34. Naar dezen tong nu heen legden zij, wien het
- ↑ nl. Egyptenaars en Pheniciërs.