41. Zoo dan trok Xerxes uit Sardes, doch hij steeg, zoo dikwijls hij lust had, uit den eersten in een reiswagen over. En achter hem lansdragers, de dappersten en edelsten der Perzen, volgens de gewoonte hun lansen naar boven dragend, duizend in getal; daarna een andere schaar van duizend ruiters, uitgekozenen der Perzen, na deze ruiterij tienduizend uitgekozenen uit de overige Perzen. Deze schaar was voetvolk; en duizend daarvan hadden aan hun speeren in plaats van den ondersten schachtpunt gouden granaten en zij sloten de anderen rondom in, doch de negenduizend anderen, die binnen genen waren, hadden zilveren granaten. Gouden granaten hadden ook zij die de speerpunten naar den grond hielden, en appels zij, die het dichtst op Xerxes volgden. Aan de tienduizend schaarden zich tienduizend Perzische ruiters. Na de ruiterij bleef een ruimte van twee stadiën vrij en dan kwam de overige schare dooreen.
42. Het leger nam den weg uit Lydië naar de rivier Caïcus en het Mysische land; van den Caïcus trok het, het gebergte van Cane aan de linkerhand houdend, door het Atarnische land heen naar de stad Carene; van daar trok het door de vlakte van Thebe, voorbij de stad Adramytteüm en het Pelasgische Antander. En den Ida aan de linkerhand latend, trok het naar het land Ilias. En vooreerst nu, toen het bij den Ida overnachtte, sloegen donders en bliksems er in en verdorven daar veel volk.
43. Toen het leger bij de rivier de Scamandrus was gekomen, de eerste rivier, sinds zij uit Sardes opgetrokken den weg begonnen hadden, schoot het water te kort en was niet voldoende om te drinken voor het leger en het vee; bij deze rivier dan gekomen, steeg Xerxes naar het Pergamum van Priamus uit verlangen om het te zien, en hij zag, en hij vernam alles van de ge-