beurtenissen daar en offerde aan de Ilische Athene duizend runderen, en de Magiërs plengden doodenoffers voor de heroën. Toen zij dit gedaan hadden overviel des nachts een groote schrik het leger. Met den dag trok het van daar en sloot de stad Rhoetium en Ophryneüm en Dardanus, welke laatste stad dicht bij Abydus ligt, aan de linkerhand af, aan de rechterhand de Gergithische Teucriërs.
44. Toen hij in Abydus was gekomen, verlangde Xerxes het gansche leger te zien. En er was immers reeds van te voren op een heuvel zeer geschikt daar een zitplaats voor hem gemaakt, en de Abydeners hadden die gemaakt volgens een vroeger bevel van den koning, en toen hij zich daar zette, zag hij op het strand neder en aanschouwde het landleger en de schepen, en hij zag en verlangde ook een wedstrijd van de schepen te zien. Toen deze geschiedde en de Sidonische Phoeniciërs overwonnen, verheugde hij zich over den wedstrijd en het leger.
45. En toen hij den ganschen Hellespont door de schepen verborgen zag, en alle kusten en de vlakten van Abydus van menschen vol, toen prees Xerxes zichzelven gelukkig, doch daarna weende hij.
46. Dit bemerkte Artabanus, zijn oom, die vroeger vrijmoedig zijn meening gezegd had. Xerxes ontradend tegen Hellas op te trekken; deze man zag Xerxes weenen en vroeg: „o koning, hoe zeer verschillende dingen hebt ge gedaan, nu en kort te voren: want gelukkig preest ge u en thans weent ge." Gene sprak: „want medelijden beving mij, toen ik bedacht, hoe kort het menschelijke leven is, daar toch van dezen zoovelen geen tot het honderdste jaar zal bestaan." En de ander antwoordde, zeggende: „nog iets anders, méér deerniswaardig hebben wij te lijden in ons leven. Want in zulk een korten