Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

levensduur kan er geen als mensch zóó gelukkig worden, noch van hen daar, noch van de anderen, dat het niet bij hem opkomen zal, dikwijls en niet een enkele maal slechts, te willen dood zijn, liever dan te leven. Want de rampen, die treffen en de ziekten, die verontrusten, doen het zoo zeer korte leven lang schijnen. Zoo dan is de dood voor den mensch een wenschenswaarde ontvlieding van het ellendige leven: doch de god, als hij ons het zoete des levens heeft doen proeven, blijkt afgunstig daarin te zijn."

47. Doch Xerxes antwoordde, zeggende: „Artabanus, over het menschelijke leven, dat nu eenmaal is zooals gij aangeeft, laat ons daarover ophouden, en niet om rampen denken, daar wij het goede nu in onze handen hebben. Doch zeg mij dit: indien het droomgezicht u minder duidelijk verschenen ware, zoudt ge dan nog uw oude meening hebben, en mij afhouden tegen Hellas op te trekken, of zoudt ge veranderd zijn? Welaan, zeg mij dit nauwkeurig." Hij antwoordde, zeggende: „o koning, het droomgezicht, dat ons verscheen, moge in vervulling komen, gelijk wij beiden het wenschen! Doch ook thans nog ben ik vol vrees, noch geheel mijzelven meester, daar ik veel andere dingen overweeg en twee vijanden, de grootsten van allen ontwaar."

48. Xerxes antwoordde daarop met het volgende: „Wonderlijkste der mannen, welke zoo groote vijanden heb ik dan volgens u? Is dan het leger niet groot genoeg, en schijnt het Helleensche leger u talrijker dan het onze? Of is onze vloot kleiner dan de hunne, of is beiden het geval? Want toch als onze macht daarin te kort schoot, zou er ten spoedigste een ander leger verzameld worden."

49. Gene antwoordde, zeggende: „o koning, noch dit