54. Op dien dag nu rustten zij zich tot den overtocht. Den volgenden wachtten zij de zon af, haar willende zien opgaan en hij verbrandden velerlei reukwerk op de bruggen en bestrooiden den weg met myrten. Toen de zon opging, plengde Xerxes uit een gouden beker in de zee en smeekte tot de zon: geen zóó groot ongeval mocht hem treffen, dat hem in de onderwerping van Europa zou weerhouden, voor hij aan de grenzen er van gekomen was. En hij bad en wierp den beker in den Hellespont en een gouden mengvat en een Perzisch zwaard, dat zij akinakes noemen. Dit kan ik niet zeker uitmaken, noch of hij als wijgeschenk voor de zon iets in zee wierp, noch of hij berouw had over de geeseling van den Hellespont en daarvoor de zee begiftigde.
55. Toen hij dat gedaan had, trokken het landleger en de gansche ruiterij over de eene brug, die naar den Pontus gewend was, doch over die naar de Egeesche Zee, de lastdieren en de knechten. Eerst nu gingen de tienduizend Perzen, allen omkransd, daarna het leger uit velerlei volken gemengd. Dien dag dan gingen dezen, doch den volgenden eerst de ruiters en zij, die den lanspunt naar beneden hielden, en ook dezen waren bekransd; daarna de heilige rossen en de heilige wagen, dan Xerxes zelf en de speerdragers en de duizend ruiters en na hen het overige leger. En de schepen voeren tegelijk naar de overzijde. Ik heb ook wel gehoord, dat de koning het laatst van allen overtrok.
56. Toen Xerxes naar Europa was overgetrokken, aanschouwde hij zijn leger, dat overtrok onder zweeslagen; en zijn leger trok over in zeven dagen en zeven nachten, zonder ooit op te houden. Toen, zegt men, als Xerxes den Hellespont reeds overgetrokken was, riep een Hellespontisch man: „O Zeus, waarom komt ge aan