groote vlakte, en daar door heen stroomt een groote rivier, de Hebrus, waarbij de koninklijke sterkte gebouwd is, die dan Doriscus heet, en een Perzische bezetting was daarin gelegd door Darius sinds dien tijd, toen hij tegen de Scythen was opgetrokken. Deze plaats nu scheen Xerxes geschikt te wezen om het leger te scharen en te tellen, en hij deed dat. Alle schepen nu die naar Doriscus gekomen waren, werden door de scheepsvoogden op bevel van Xerxes naar de kust gebracht, die naast Doriscus is, waarin de Samothracische stad Sale gebouwd is en Zone, en aan het einde ervan is Serrheum, een vermaard[1] voorgebergte. Deze streek was oudtijds van de Ciconen. Naar deze kust brachten zij de schepen en trokken ze op het land en kalefaterden ze. Xerxes echter hield in dien tijd te Doriscus een telling van zijn leger.
60. Hoe groot een menigte nu ieder volk voor de telling aanbracht, kan ik niet zeker zeggen, want door niemand der menschen wordt dat gemeld; doch de menigte van het gansche landleger bleek zeventig en honderd tienduizenden te zijn. Zij werden geteld op de volgende wijze: zij brachten tienduizend menschen op één plaats bijeen, drongen hen zoo veel zij konden te saam, en beschreven een kring om hen. Zij beschreven dien, en lieten de tienduizend weggaan en wierpen een wal op langs den kring, in hoogte een man tot den navel reikend; dien maakten zij en zij brachten anderen in den ringwal, totdat zij allen op deze wijze geteld hadden. En na de telling schaarden zij hen in volken.
61. Die te velde trokken, waren nu de volgenden:
- ↑ Volgens de sage was Orpheus daar door Thracische vrouwen verscheurd.