werden, en zij waren het, die het leger geordend en geteld hadden en aanvoerders van duizend en tienduizend benoemden; de aanvoerders van tienduizend echter benoemden die van honderd en van tien, en er waren nog andere gebieders van afdeelingen en volken.
82. Deze dan, die gezegd werden, waren aanvoerders, doch over hen en over het gansche landleger waren bevelhebber Mardonius, zoon van Gobryas, en Tritantaechmes, zoon van dien Artabanus, die geraden had niet tegen Hellas op te trekken en Smerdomenes, zoon van Otanes, beiden broederszoons van Darius en neven van Xerxes, en Masistes, de zoon van Darius en Atossa, en Gergis, zoon van Ariazus, en Megabyzus, zoon van Zopyrus.
83. Dezen waren aanvoerders van het gansche landleger, behalve van de tienduizend; van die tienduizend uitgekozen Perzen was Hydarnes, de zoon van Hydarnes, bevelhebber, en deze Perzen werden onsterflijken genoemd om de volgende reden: indien iemand uit het getal wegviel, hetzij door den dood getroffen, hetzij door ziekte, werd een ander man gekozen, en zij waren nooit méér dan tienduizend, noch minder. Onder allen waren de Perzen het meest opgesierd, en dezen waren ook de dappersten. Zij hadden dan een uitrusting zooals gezegd is en bovendien blonken zij uit door overvloedig veel goud; ook voerden zij reiswagens mede en daarin bijzitten en dienaren, velen in getal en wel toegerust. Levensmiddelen voor hen droegen, afgezonderd van de andere soldaten, kameelen en lastdieren.
84. Ruiters zijn de volgende volken, behalve dat niet allen ruiterij aanbrachten, doch alleen de volgende: de Perzen in dezelfde uitrusting als hun voetvolk; alleen nog hadden sommige van hen op het hoofd maakwerk van koper of ijzer gesmeed.