uit begeerte en moed medetrok, terwijl niets haar dwong. Haar naam dan was Artemisia, en zij was de dochter van Lygdamis, en van afkomst van vaderszijde uit Halicarnassus, en van moederszijde uit Creta. Zij voerde de Halicarnassiërs en de Coërs en de Nisyriërs en de Calydniërs aan, en verstrekte vijf schepen. En van de gansche vloot, na de Sidoniërs, verstrekte zij de heerlijkste schepen, en van alle bondgenooten gaf zij de beste raadgevingen aan den koning. De steden, waarover ik haar heerscheres noemde, daarvan verklaar ik gansch het volk Dorisch te zijn: de Halicarnassiërs Troezeniërs, doch de overigen Epidauriërs. Zooveel nu zij over de vloot gezegd.
100. Toen het leger geteld en geordend was, verlangde Xerxes het door te rijden en te bezichtigen. Daarna deed hij dat, en op een wagen reed hij langs ieder volk en vroeg wat het was, en de schrijvers schreven het op, totdat hij van uiteinde tot uiteinde was gekomen èn van de ruiterij en van het voetvolk. Toen hij dat verricht had, en de schepen in zee waren getrokken, toen steeg Xerxes uit den wagen op een Sidonisch schip en zette zich onder een gouden tent en voer langs de vóórstevens der schepen, en vroeg, evenals bij het landleger, bij ieder, van waar het was, en liet het opschrijven. De vlootvoogden hadden de schepen ongeveer vier plethren van het strand gebracht en doen ankeren, allen in één front met den voorsteven naar het land gewend en de zeesoldaten als voor den oorlog uitgerust. En gene voer tusschen de voorstevens en de kust door en bezichtigde.
101. Toen hij ook dezen langsgevaren was en uit het schip gestegen, ontbood hij Demaratus, den zoon van Ariston, die met hem naar Hellas optrok, en hij liet hem roepen en vroeg het volgende: „Demaratus, nu heb ik