108. Xerxes trok dan uit Doriscus naar Hellas, en dwong, waar hij kwam, de volken, mede te trekken, want geheel het land tot aan Thessalië, zooals ik reeds vroeger aangegeven heb, was onderworpen en den koning schatplichtig, daar Megabazus het onderworpen had en later Mardonius. Uit Doriscus getrokken ging hij eerst langs de Samothracische vestingen, van welke de het verst naar den avond gelegene de stad is, die Mesambria heet. Daarnaast ligt Stryme, een stad van Thasiërs, en midden tusschen beiden door stroomt de rivier de Lisus, die toen niet genoeg water aan Xerxes' leger verschaffen kon, doch te kort schoot. Deze streek werd oudtijds Gallaïca geheeten, doch nu Briantica: doch ook zij behoort naar de rechtvaardigste opgave tot het land der Ciconen.
109. De uitgedroogde bedding van de rivier doorgetrokken, ging hij langs de volgende Helleensche steden: Maronea. Dicaea. Abdera. Die dan ging hij voorbij en ook de volgende daarbij gelegene vermaarde meeren: het meer Ismaris, tusschen Maronea en Stryme gelegen, en bij Dicaea het meer Bistonis, waarin twee stroomen hun water werpen; de Trauüs en de Compsantus. Bij Abdera ging Xerxes geen enkel vermaard meer voorbij, doch de rivier de Nestus trok hij over, die in de zee uitloopt. Na deze streken trok hij verder en ging de steden op het vaste land voorbij; bij een daarvan ligt een meer van ongeveer dertig stadiën in omvang, vischrijk en zeer zout: van dat meer werden alleen de lastdieren gedrenkt en zij legden het droog. De naam van die stad is Pistyrus.
110. Deze steden dan, die aan de zee lagen en Helleensch waren, ging hij langs en liet ze links liggen. De Thracische volken, door wier land hij zijn weg nam, zijn de volgende: Paeten, Ciconen, Bistonen, Sapaeërs,