Dersaeërs, Edonen, Satren. Van dezen volgden de aan de zee wonenden in hun schepen mede; die van hen echter die in het binnenland woonden en door mij genoemd zijn, behalve de Satren, gingen verder allen door dwang te voet mede.
111. De Satren waren nooit aan iemand der menschen onderworpen zooveel wij weten, doch leefden tot in mijn tijd voortdurend in vrijheid, de eenigen der Thraciërs die zoo doen; want zij bewonen hooge bergen, met velerlei wouden en sneeuw bedekt, en zij zijn ver in oorlogszaken. Dezen zijn het, die het orakel van Dionysus[1] bezitten; dat orakel is op den hoogsten der bergen, en onder de Satren zijn het de Bessen, die voorspellers zijn van het heiligdom, doch een priesteres geeft antwoord evenals in Delphi, en verder is er niets ongewoons bij.
112. Xerxes, de genoemde streek doorgegaan, ging daarna de vestingen der Piëren voorbij, waarvan er een Phagres en een ander Pergamus heet. Hier nam hij zijn weg dicht langs de vestingen, en liet aan de rechterhand het Pangaeïsche gebergte liggen, dat groot is en hoog, en waarin mijnen van goud en van zilver zijn, in bezit van de Piëren en de Odomanten en vooral van de Satren.
113. De Paeoniërs en de Doberen en Paeoplen voorbijgaande, die boven het Pangaeïsche gebergte naar den noordenwind wonen, trok hij naar den avond, tot hij bij de rivier de Strymon gekomen was en de stad Eïon, waarover de toen nog levende Boges het bevel had, van wien ik een weinig vroeger melding maakte. Dat land, daar bij het Pangaeïsche gebergte, heet Phyllis, en strekt zich naar den avond tot de rivier Angites uit, die in
- ↑ Zie V. 7.