Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/205

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

129. Thessalië, wordt verhaald, was oudtijds een meer, daar het toch van alle kanten door hemelhooge bergen was ingesloten. Want wat er van aan de dageraadszijde ligt, sluiten het Pelische gebergte en de Ossa af, die hun voeten met elkander vereenigen; aan de avondzijde de Pindus; naar den noordewind de Olympus; aan de middagzijde en naar den zuidewind de Othrys: en midden tusschen de genoemde bergen in ligt Thessalië als een kuil. Terwijl nu ook vele andere rivieren er in vallen, en als de vijf voornaamste de volgende: de Peneüs en de Apidanus en de Onochonus en de Enipeus en de Pamisus, die in die vlakte zich verzamelen van de bergen af, welke Thessalië omsluiten, onder eigen namen, en door één spleet, en wel door een nauwen, hun uitstrooming naar de zee hebben, nadat zij te voren allen hun water tot één rivier vereenigden, — zoodra zij zich vereenigd hebben, dan overwint de Peneüs met zijn naam en maakt de anderen zonder naam. Doch oudtijds, zegt men, toen de spleet en die uitstrooming er nog niet waren, hadden die rivieren, en bij die rivieren het Boebeïsche meer, nog niet de namen van nu, doch zij stroomden niets minder dan nu, en maakten door hun stroomen gansch Thessalië tot een zee. De Thessaliërs zelf nu beweren, dat Poseidon den spleet gemaakt heeft, waardoor de Peneüs stroomt, en zeggen dat terecht. Want wie meent, dat Poseidon de aarde schudt en dat al het door aardschudden vaneen gerukte een werk van dien god is, die kan ook wel, als hij dat ziet, zeggen: Poseidon heeft het gedaan; want de scheiding der bergen is, naar het mij schijnt te zijn, het werk van een aardbeving.

130. De gidsen, toen Xerxes hen vroeg of er ook een andere uitweg naar de zee voor de Peneüs was, zeiden, daar zij het zeer goed wisten: „koning, voor die rivier