135. Dit koene bedrijf dier mannen was bewonderenswaard, en bovendien ook de volgende woorden. Want op hun weg naar Susa kwamen zij bij Hydarnes; deze Hydarnes was een Pers van geboorte en bevelhebber van de kusttroepen in Azië; hij nu ontving hen gastvrij en onthaalde hen. En bij deze ontvangst vroeg hij het volgende. „mannen Lacedaemoniërs, waarom dan wilt ge geen vrienden des konings worden? Gij ziet hoe de koning het verstaat dappere mannen te eeren, als ge mij en mijn macht beschouwt. Zoo zal het ook u gaan, zoo ge u zelf den koning geeft, want ge hebt den naam bij hem dappere mannen te zijn; en ieder van u zou over Helleensch land heerschen, als gift des konings." Daarop antwoordden zij het volgende: „Hydarnes, eenzijdig is de raad, dien ge tot ons richt. Want van het eene hebt gij ervaring, daar gij raad geeft, van het andere geen ervaring: want wat het is om slaaf te zijn, weet ge, doch de vrijheid hebt ge nog nooit ondervonden, of zij zoet is of niet. Want hadt ge haar gekend, dan zoudt ge ons niet raden met speeren om haar te vechten, doch zelfs met bijlen."
136. Dit antwoordden zij aan Hydarnes. Toen zij van daar naar Susa getrokken waren en voor het aangezicht des konings gekomen, vooreerst nu, als de speerdragers hen bevalen en met geweld dwingen wilden voor den koning neer te vallen en hem eer te bewijzen, beweerden zij, zelfs als zij door hen met het hoofd op den grond geduwd werden, dat niet te zullen doen, want noch was het zede bij hen voor een mensch neer te vallen, noch waren zij daarvoor gekomen. En toen zij dit van zich gewezen hadden, zeiden zij, in de tweede plaats, de volgende woorden en wat daarbij behoorde: „o koning der Meden, ons hebben de Lacedaemoniërs