Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en met hen Aristeas, zoon van Adimantus, een Corinthiër.[1] Dit nu geschiedde vele jaren na den tocht des konings, en ik keer terug tot het vorige verhaal.

138. De veldtocht des konings had den naam, dat hij tegen Athene ging, doch hij trok tegen gansch Hellas. En de Hellenen, dit lang te voren wetend, namen het niet allen op dezelfde wijze op. Want een deel van hen had den Pers aarde en water gegeven, en had allen moed geen leed van den barbaar te zullen lijden; een ander deel had het niet gegeven en leefde in groote vrees, daar er noch schepen in Hellas waren talrijk genoeg om den aanrukkende te bestrijden, en evenmin de volksmenigte den oorlog ondernemen wilde, doch ijverig Medischgezind was.

139. En nu word ik door noodzaak gedrongen een meening te openbaren, onaangenaam voor de meeste menschen, maar toch zal ik wat mij waar schijnt te zijn, niet verzwijgen. Indien de Atheners uit vrees voor het aanrukkende gevaar hun land verlaten hadden, of het niet verlaten, doch gebleven waren en zich aan Xerxes gegeven hadden, dan had niemand het gewaagd op zee den koning tegen te trekken. En indien nu op zee niemand Xerxes tegen getrokken was, ware op het vasteland het volgende geschied: zoo de Peloponnesiërs ook vele pantsers van muren door den Isthmus getrokken hadden, dan zouden de Lacedaemoniërs, door hun bondgenooten verlaten, — niet vrijwillig doch uit noodzaak, daar stad na stad door de barbaarsche vloot veroverd werd 一, alleen overgebleven zijn, en alleen overgebleven, hoewel na verrichting van groote daden, toch roemvol gestorven zijn. Dat nu zouden zij ondergaan

  1. Deze gebeurtenis viel voor 430 v. Chr.