141. Toen de godsvragers der Atheners dit hoorden waren zij in de grootste droefheid, en daar zij over zichzelf vertwijfelden om het voorspelde onheil, ried Timon, de zoon van Androbulus, een man bij de Delphiërs gezien als die het 't meest is, ried deze hen aan om olijftakken te nemen en ten tweede male wederom te gaan en als smeekelingen zich tot het orakel te wenden. En als de Atheners hem daarin volgden en zeiden: „o heerscher, antwoordt ons beter over ons vaderland uit ontzag voor deze olijftakken, die wij u komen brengen, of niet zullen wij uit het heiligdom heengaan, doch hier blijven wij tot wij sterven," — als zij dit zeiden antwoordde de spreukzegster hen voor de tweede maal het volgende:
Smeekend veel met het woord en de dichtgedrongene rede.
U zeg ik thans dan dit woord, zoo weinig als ijzer te breken.
Want, is 't andre genomen, zooveel als de akker van Cecrops
In heeft, of ook het dal van het godlijk gebergte Cithaeron,
Zeus geeft Tritogeneia[1] alleen der houtene muren
Onverwoestbaar bestaan, wat u en uw kindren zal baten.
Gij , wacht ruiters niet af, noch talrijke legers te voet gaand,
Komend het vastland uit, maar wijkt, wendt toe hun de ruggen.
Waarlijk, eenmaal zult ge van uw kant hun nog te gemoet gaan.
Goddelijk Salamis, dat de kinderen van vrouwen zult dooden,
Of als Demeter gezaaid, of ook als Demeter geoogst is.
142. Dit nu, zachter dan het vroegere, èn inderdaad èn naar het hun ook scheen, dit nu schreven zij op en zij keerden naar Athene terug. Toen nu de godsvragers teruggekomen waren en in de volksvergadering bericht gaven, werden ook vele andere meeningen bij het.
- ↑ d.i. Pallas Athene.