Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/215

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

krijg en vooral de Atheners en de Aegineten. Daarna, vernemend, dat Xerxes met zijn leger in Sardes was, besloten zij naar Azië verspieders van des konings macht te zenden, en naar Argos gezanten om een bondgenootschap tegen den Pers te sluiten, en anderen naar Sicilië tot Gelon, den zoon van Dinomenes te zenden, en naar Cercyra, om hen aan te sporen Hellas te helpen, en anderen naar Creta, met de bedoeling of het Hellenenvolk ook één kon worden en of zij in eendracht gemeenschappelijk konden handelen, daar de gevaren toch op alle Hellenen gelijkelijk afkwamen. Gelon's macht heette zeer groot te zijn, veel grooter dan van wien ook der Hellenen.

146. Na dit besluit, beslechtten zij de vijandschappen en zonden eerst drie mannen als verspieders naar Azië. Dezen in Sardes gekomen bezichtigden des konings leger, doch zij werden ontdekt en door de veldheeren van 't landleger onderzocht en weggevoerd om te sterven. En zeker was hun dood, doch toen Xerxes dat alles vernam, gispte hij het besluit der veldheeren, en zond enkelen van zijn speerdragers heen met bevel, indien zij de verspieders nog in leven vonden, hen tot hem te brengen. Toen zij hen nog in leven vonden en voor het aangezicht des konings brachten, toen vernam hij, waarom zij gekomen waren, en beval de lansdragers hun al het voetvolk en de ruiterij te toonen, en nadat zij zich daaraan zat hadden gezien, hen ongedeerd weg te zenden naar welk land zij zelf wilden.

147. Hij beval dit en zeide den volgenden grond er bij, dat, als de verspieders omkwamen, de Hellenen niets van zijn macht, zoo onnoemelijk groot, vernemen zouden, noch zou hij zelf, door drie mannen te dooden, de vijanden zeer benadeelen; doch waren genen naar Hellas terug