Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/223

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en dan dreigt gevaar dat gansch Hellas valt. Want verwacht niet, zoo de Pers ons in den strijd overwint en onderwerpt, dat hij niet tot u ook komen zal, doch hoed u vóór dien tijd. Want ons steunend helpt ge u zelven. En een welberaden zaak valt gemeenlijk een goede afloop ten deel."

158. Zij nu spraken dit, doch Gelon werd zeer heftig en zeide: „mannen Hellenen, onbeschaamde taal spreekt ge, dat ge het waagt hier te komen en mij als bondgenoot tegen den barbaar in te roepen; gij zelf, toen ik vroeger u verzocht mede op te trekken tegen een barbaarsch leger, als ik in strijd was gekomen met de Carthagers en u drong den dood van Dorieus, zoon van Anaxandridas[1], op de Egestaeërs te wreken, en ik beloofde de handelsplaatsen te bevrijden, waaruit ge zoo groot nut en voordeel getrokken hebt, — toen kwaamt ge niet, noch om mij te helpen noch om den dood van Dorieus te wreken, en zoover het van u afhing, ware dit alles thans in de macht der barbaren. Doch de dingen zijn voor mij goed en nog beter afgeloopen. Nu echter, nu de krijg zich gewend heeft en tot u is gekomen, nu dan denkt ge om Gelon. Doch hoewel door u geminacht, zal ik niet doen als gij, doch ik ben bereid u te helpen en tweehonderd triremen te verschaffen en tweemaal tienduizend zwaargewapenden en tweeduizend ruiters en tweeduizend boogschutters en tweeduizend slingeraars en tweeduizend man licht voetvolk; ook spijs voor het gansche leger der Hellenen, tot het einde van den oorlog, beloof ik te zullen geven. Doch op deze voorwaarde beloof ik dat, dat ik zelf bevelhebber en aanvoerder der Hellenen tegen den barbaar zijn zal. Op andere voorwaarde zal ik noch zelf komen, noch anderen zenden."

  1. Zie V. 42-46.