Naar inhoud springen

Pagina:Herodotus, Muzen II (vert. v. Deventer 1893).pdf/225

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den; doch nu de gansche aanvoering u ontgaat en ge over de vloot wilt bevelen, is het zóó: niet, indien ook de Laconiër u toestaat haar te bevelen, zullen wij het toestaan; want dat bevel is van ons, als de Lacedaemoniërs zelf althans het niet verlangen. Als zij nu aanvoerder willen zijn, verzetten wij ons niet, doch aan geen ander zullen wij toestaan over de vloot bevel te voeren. Want om niet hadden wij de grootste vloot onder de Hellenen verworven, als wij den Syracusiërs het opperbevel zouden overlaten; wij Atheners, die het oudste volk uitmaken, en als de eenigen onder de Hellenen nooit van woonplaats veranderd zijn, en uit wier midden ook Homerus beweerde, de dichter, dat de beste man naar Ilium gekomen was om een leger te scharen en te ordenen. Zoo zijn wij ook geenszins te berispen dat wij dat zeggen."

162. Gelon antwoordde met het volgende: „gastvriend Athener, gij schijnt wel bevelhebbers te hebben, doch geen menschen, die gehoorzamen willen. Daar gij nu in niets wilt toegeven, doch alles behouden, keert dan hoe eerder hoe liever terug en meld aan Hellas, dat het de lente uit het jaar verloren heeft. " De zin van dit gezegde [wat het zeggen wil] is deze: duidelijk toch is dat de lente het heerlijkste deel van het jaar is, en van het Helleensche leger zijn eigen leger, — Hellas dus, beroofd van zijn hulp, vergeleek hij alsof het jaar zonder zijn lente was.

163. De boden der Hellenen dan voeren weg na deze onderhandelingen met Gelon. Gelon echter hierop vreezende voor de Hellenen, dat zij den barbaar niet zouden kunnen overwinnen, maar die het ook vreeselijk en onduldbaar achtte om, naar den Peloponnesus gegaan, als heerscher van Sicilië onder bevel van de La-